Weinig aandacht voor pijnmeting bij kanker

Getty Images

Nederlandse ziekenhuizen volgen de landelijke richtlijn voor diagnose en behandeling van pijn bij kanker te weinig. Oncologen en anesthesiologen schieten vooral tekort in het structureel meten van pijn bij kankerpatiënten.

Dit concludeert anesthesioloog Kees Besse van het Radboudumc in zijn promotieonderzoek. Pijn is één van de meest voorkomende symptomen bij kanker. Matige tot ernstige pijn komt voor bij 30 tot 40 procent van de patiënten met kanker ten tijde van de diagnose en bij 70 tot 90 procent in een vergevorderd of terminaal stadium.

In meer dan de helft van de gevallen is er sprake van meerdere soorten pijn. Bij de helft van de patiënten met kanker wordt de pijn onvoldoende behandeld. Kees Besse was vice-voorzitter van de landelijke werkgroep die in 2008 een nieuwe richtlijn opstelde om het vaststellen en behandelen van pijn bij patiënten met kanker te verbeteren.

Richtlijn

Volgens de richtlijn is het nauwkeurig en systematisch meten van de pijn tijdens het hele ziekteverloop hoeksteen van een goede pijnbestrijding. De richtlijn geeft onder andere aanbevelingen voor het uitvragen en registreren van pijn. Deze worden echter niet gevolgd in de vier ziekenhuizen waar Besse zijn onderzoek uitvoerde. Uit de statussen van patiënten van de oncologische poli’s van de deelnemende ziekenhuizen bleek dat nergens een gestandaardiseerde schaal voor pijnmeting wordt gebruikt. Vaak duiken in pijnregistraties vage woorden op als ‘mild’ of ‘erg’.

Multidimensionaal

Drie van de vier anesthesiologen maken bij het eerste consult gebruik van een pijnschaal. Bij gevorderde kanker doet slechts één op de vier anesthesiologen dit nog. Het vaakst gebruiken zijn een zogenaamde ‘eendimensionale’ schaal die pijn, opgevat als een puur lichamelijk verschijnsel, meet in simpele termen van minder of meer. Pijn heeft echter meer dimensies. ‘Multidimensionale’ pijnschalen beogen pijn als complexe ervaring in kaart te brengen. Emoties rond het naderende levenseinde kunnen bijvoorbeeld tot verheviging van pijn leiden.

Medicatie

Dat anesthesiologen de richtlijnen voor pijnmeting onvoldoende opvolgen komt volgens Besse doordat zij veel meer gericht zijn op het bestrijden van pijn dan op het meten daarvan. Op het gebied van medicatie wordt de richtlijn namelijk wel goed gevolgd. Voorheen waren anesthesiologen geneigd om zware pijnstillers alleen te gebruiken in de laatste levensfase. In de eerdere fasen van de ziekte werden vooral zwakkere pijnstillers toegediend. De richtlijn schrijft voor om sneller over te stappen op de zwaardere pijnstillers als de patiënt zelf aangeeft dat de zwakkere middelen niet werken.

Communiceren

Kees Besse ontdekte dat de pijnmeting beter gaat als patiënten makkelijker met hun ziekenhuis kunnen communiceren. In een kleinschalige studie gaf hij patiënten de mogelijkheid om elke dag hun pijnscore telefonisch door te geven aan het ziekenhuis. Zodra de pijnscore te hoog was, belde een verpleegkundige terug om het aanpassen van de pijnmedicatie te bespreken.

Door het gebruik van deze methode daalde de pijnscore bij alle patiënten, ook bij hen die al terminaal ziek waren. Besse: "De deelnemers aan ons onderzoek bleken zeer tevreden over deze manier van pijnregistratie. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of deze oplossing ook bij grotere patiëntengroepen werkt."

Bron 
  • Radboudumc