Elektronische neus ruikt hoofd-halskanker

Getty Images

In het Maastricht UMC+ is een elektronische neus succesvol klinisch getest om hoofd-halstumoren te herkennen. Aan de hand van uitgeademde lucht konden de onderzoekers de diagnose van dit type kanker op een accurate manier vaststellen.

Het kleine apparaat kan naast het vaststellen van hoofd-halskanker in de toekomst wellicht ook worden ingezet voor de herkenning van long- en darmkanker. De resultaten zijn online gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Laryngoscope.

Wereldwijd is hoofd-halskanker de zesde meest voorkomende vorm van kanker. De tumoren in bijvoorbeeld het strottenhoofd, de mondholte of de neus worden met name veroorzaakt door het drinken van alcohol en roken. Maar ook orale seks en slechte mondhygiëne zijn mogelijke oorzaken voor het ontwikkelen van dit type kanker.

Na een succesvolle verwijdering van de tumor heeft maar liefst twintig procent van de patiënten nog kans op teruggroei. Vaak zijn juist deze nieuwe tumoren lastig te onderscheiden van een onschuldig gezwel. Met de E-Nose wordt dat een stuk eenvoudiger.

Goedkoper
Normaal gesproken wordt de diagnose hoofd-halskanker gesteld door het uitvoeren van verschillende onderzoeken. "De E-Nose zou het aantal van deze onderzoeken kunnen verminderen. Dat heeft veel voordelen", zegt KNO-specialist Kenneth Kross: "Patiënten ondervinden minder hinder, het apparaat is goedkoper en de diagnose vindt sneller en eerder plaats, wat de behandeling ten goede komt."

De E-Nose is in staat om een patroon van vluchtige organische stoffen in iemand zijn adem te registreren. Uitademingslucht van kankerpatiënten en gezonde vrijwilligers werd verzameld in een plastic zak van vijf liter. Vervolgens werden de waardes met elkaar vergeleken met behulp van het apparaat. In ruim zeventig procent van de gevallen was de elektronische neus in staat om het verschil in het patroon van vluchtige organische stoffen te 'ruiken'.

Het apparaat is nu nog niet in te zetten. Eerst is nog aanvullend onderzoek nodig.

Auteur 
Bron 
  • Universiteit Maastricht