'Knuffelhormoon' vermindert agressie

Getty Images

Buitensporig agressieve ratten gedragen zich weer normaal na behandeling met het 'knuffelhormoon' oxytocine, concludeert gedragsfysioloog Federica Calcagnoli uit haar promotieonderzoek.

Oxytocine is al jaren bekend als het hormoon dat bijvoorbeeld de toeschietreflex bij borstvoeding en het samentrekken van de baarmoeder regelt. De laatste decennia associëren wetenschappers oxytocine ook met sociale gedragingen. Tijdens knuffelen, bijvoorbeeld, stijgen oxytocineniveaus in de hersenen.

Socialer gedrag

Op basis hiervan suggereerden onderzoekers dat oxytocine mogelijk ook agressie remt. Om te onderzoeken of dat zo is, confronteerde Federica Calcagnoli mannelijke rat in hun territorium met een onbekende mannetjesrat. Ondertussen diende ze via een onderhuids geïmplanteerd pompje oxytocine toe direct in de amygdala, een hersengebied betrokken bij sociaal gedrag en emoties. Dieren die eerst agressief reageerden op hun indringer, kalmeerden en gingen juist sociaal gedrag richting de nieuwkomer vertonen. Opvallend genoeg bleken de veranderingen langdurig van aard, tot minimaal een week na het experiment.

Naast de directe route probeerde Calcagnoli oxytocine ook via de neus toe te dienen. Tot haar verbazing bleek deze weg even goed te werken als directe inspuiting in het brein. Calcagnoli toonde verder aan dat buitensporig gewelddadig gedrag samenvalt met een lage oxytocineproductie in het brein. Ook in de mens wordt dit verband gelegd.

Woedeuitbarstingen remmen

"Het is een belangrijke vondst dat oxytocine agressie selectief remt en normaal sociaal gedrag stimuleert", legt co-promotor Sietse de Boer uit: "Ongecontroleerde uitbarstingen van agressie en antisociaal gedrag zijn een groeiend probleem in onze samenleving, bijvoorbeeld bij autisme en schizofrenie, maar ook bij ouderen met Alzheimer of andere neurodegeneratieve hersenziekten. Woedeuitbarstingen vormen vaak een probleem voor zowel de patiënt als de verzorger".

Calcagnoli promoveerde op 13 oktober 2014 aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Bron 
  • Rijksuniversiteit Groningen