'Depressie zit niet alleen tussen je oren'

'Meer bewegen is gunstig voor je lichamelijke én mentale gezondheid'

depressieve-vrouw
Getty Images

Betere behandeling van angst en depressie én onder­zoek naar preventie, dat is waar hoogleraar psychiatrische epidemiologie Brenda Penninx voor staat. Daarbij kijkt ze zeker ook naar de interactie tussen lichaam en geest. "Soms is verandering van leefstijl al genoeg."

“Er wordt vaak gezegd: depressie zit tussen de oren. Maar depressie zit in het héle lichaam.” Hoogleraar psychiatrische epidemiologie Brenda Penninx doet onderzoek naar angst- en depressie­stoornissen. De interactie tussen lichaam en geest heeft daarbij volop haar aandacht. “Mensen die depressief zijn, gaan vaak ook lichamelijk ­achteruit. Andersom kan lichamelijke ongezondheid tot mentale ongezondheid leiden.”

Penninx leidt de Nederlandse Studie naar Depressie en Angst (NESDA). Het onderzoek begon in 2004 met 3000 mensen van wie een aanzienlijk deel een depressie- of angststoornis had. Die groep wordt inmiddels dus bijna 20 jaar gevolgd en er zijn ook broers, zussen en kinderen van de ‘oorspronkelijke’ deelnemers bij gekomen. “We hebben nu over meer dan 3500 mensen informatie. We zien hen om het jaar, ze krijgen vragenlijsten en we kijken naar hun lichamelijke gezondheid.”

U bent vanaf het begin bij de NESDA betrokken. Waarom heeft u uw carrière hieraan gewijd?

“De impact van mentale ziekten op onze samen­leving is gigantisch. Alleen al in Nederland lijden per jaar 850.000 mensen aan een angst- of depressie­stoornis. In westerse landen heeft circa 15 procent van de bevolking ooit in zijn of haar leven last van angststoornissen, en 12 procent van depressieve stoornissen. Door deze stoornissen zijn lichamelijke klachten moeilijker te behandelen en ze verhogen het risico op hart- en vaatziekten en diabetes. Toch zijn het ziekten waar we veel minder aandacht voor hebben dan voor andere aandoeningen. Er wordt minder onderzoek naar gedaan dan naar bijvoorbeeld kanker. Terwijl we bij kanker ook hebben gezien: als er goed onderzoek naar wordt gedaan, kun je de zorg flink ­verbeteren en neemt de kans toe om de ziekte te overleven. De meeste vormen van kanker kunnen we veel beter behandelen dan een paar decennia geleden. Bij angst- en depressiestoornissen blijft het onderzoek achter.”

Terwijl er veel te onderzoeken valt?

“Zeker! Er liggen belangrijke onderzoeksvragen te wachten. Hoe kunnen we deze ziekten beter ­behandelen? Hoe kunnen we inzetten op preventie? Hoe zit het met het effect op de lichamelijke ­gezondheid? Kunnen we naar gepersonaliseerde behandelingen, waarbij we van tevoren ­weten wat bij welke patiënt goed aan kan slaan? Bij alle onderzoeken die we doen, komt naar voren dat er grote individuele verschillen bestaan tussen patiënten. We zien bijvoorbeeld dat bij sommige mensen met een depressie het immuunsysteem en de stofwisseling ontregeld zijn. Maar dat geldt niet voor iedereen.”

Maken die individuele verschillen het lastig om de juiste behandeling te bieden?

“Het laat zien dat we specifiekere behan­delingen moeten vinden. Het mooiste zou zijn als we op een gegeven moment van tevoren kunnen inschatten bij wie welke vorm van antidepressiva het beste aan zal slaan, of wie baat heeft bij even afwachten voordat een behandeling wordt opgestart.”

Kunnen we over een paar jaar misschien zeggen: die behandeling zal werken voor deze patiënt, en die niet?

“Het probleem is dat bij veel onderzoeken naar ­antidepressiva alleen gegevens werden verzameld over hoeveel mensen in de onderzoeksgroep ­herstelden van een depressie. Daarmee is onderzocht of het bij ‘de grote groep’ helpt om een ­antidepressivum te nemen.

Pas de laatste jaren verzamelen we gegevens met hersenscans en ­biologisch materiaal, simpelweg omdat we dat 20 jaar geleden nog niet konden. Nu kunnen we specifieker kijken: wat speelt er precies in het lichaam en in de hersenen van patiënten met een angst- en depressiestoornis? Het zal nog even ­duren voordat artsen in de praktijk behandelingen op de individuele patiënt kunnen toespitsen. Ik verwacht wel dat we de komende jaren door onder­zoek hierover veel meer te weten gaan komen.”

Uit jullie onderzoek komt ook naar voren dat patiënten vaak terugvallen.

“We zien dat er na verloop van tijd wel herstel is, maar als we patiënten langer volgen, ziet het er toch anders uit. Binnen zes jaar vallen veel mensen terug. Wat we ook zien: iemand had een angststoornis en ontwikkelt dan een depressie – of andersom. Die terugval geldt voor de helft van de patiënten. Ze zijn dus eigenlijk chronisch ziek. Net zoals bij bijvoorbeeld de zorg voor mensen met diabetes zou je deze mensen lang in beeld moeten houden. Bij diabetespatiënten heb je een heel zorgtraject waarbij ze elke keer gecheckt worden. We zouden bij patiënten met een angst- of depressiestoornis óók bewust bezig moeten zijn met het voorkomen van een terugval. Als je vroegtijdig signaleert dat het niet goed gaat, kun je op tijd iets ondernemen.”

Aan de andere kant klinkt al langer de roep om bij mensen met een milde depressie eerst af te wachten voordat een behandeling wordt gestart. Is dat niet in tegenspraak met elkaar?

“Mensen met een milde depressie kunnen inderdaad opknappen zonder al te veel hulp. Maar je moet het wel goed monitoren om zeker te weten dat die milde depressie echt voorbij is. Je kunt niet een half jaar later eens gaan kijken om dan te concluderen dat de milde depressie toch ernstig is geworden. Als behandelaar moet je in dit geval ­afwachtend zijn, niet meteen antidepressiva voorschrijven, bijvoorbeeld, maar tegelijkertijd heel goed in de gaten houden hoe het met iemand gaat.”

Jullie onderzoeken ook hoe het zit met de ­relatie tussen mentale gezondheid en aan­doeningen als diabetes en hart- en vaatziekten. Wat komt daaruit?

“Mensen met depressie of angst hebben bijna drie keer zo vaak aderverkalking als mensen zonder zo’n stoornis. Dat kan te maken hebben met ­langdurige stress, die ontregelt het lichaam. Ook hebben we ontdekt dat een op de drie depressieve patiënten een ontregeld immuunsysteem heeft. Dat gaat vaak samen met overgewicht en vermoeid­heid. Een ontregeld immuunsysteem kan ook weer aderverkalking in de hand werken.

Op dit moment onderzoeken we of het voor deze groep patiënten zinvol is om anti-inflammatoire middelen te geven. Dat kan de activatie van het immuunsysteem­ dempen. We onderzoeken of dat een effect heeft op de depressie.”

U maakt zich hard voor preventie. Wat kunnen we doen om het hoge aantal mensen met een depressie of angststoornis omlaag te krijgen?

“Er bestaat niet één strategie waarmee we de ­mentale gezondheid kunnen omkeren. We moeten alles uit de kast trekken. Om te beginnen door ­­na te denken over wat we kunnen doen om de mentale weerbaarheid al op jonge leeftijd te verhogen.

Scholen hebben aandacht voor fysieke gezondheid met gymles, waarom zijn er geen lesprogramma’s voor de mentale gezondheid? Depressie of angst ontstaan vaak al op jongere leeftijd. Ook moet er meer aandacht zijn voor de risicogroepen en voor mensen met milde klachten. Hoe eerder we ingrijpen, hoe eerder we de juiste behandeling kunnen geven, hoe meer kans dat de stoornis niet chronisch wordt.”

Hoe kan vroeg ingrijpen eruitzien?

“We weten dat je als kind van een ouder met ­psychiatrische problemen extra kwetsbaar bent. Dan heb je een twee tot drie keer hoger risico om een psychiatrische stoornis te ontwikkelen. ­Genetische aanleg speelt daarbij een rol, maar ook andere factoren in de omgeving zorgen voor extra risico’s. Wanneer een ouder vanwege psychische klachten wordt opgenomen, heeft dat bijvoorbeeld een weerslag op kinderen. Die zou je al in een vroege fase moeten helpen door in de gaten te houden hoe het met ze gaat. Ook online hulpprogramma’s die hun weerbaarheid verhogen, kunnen helpen.”

En hoe kunnen mensen met beginnende, milde klachten al vroeg geholpen worden?

“Soms zijn medicijnen en gedragstherapie nodig, maar ook veranderingen in leefstijl kunnen al ­genoeg zijn. Als mensen meer gaan bewegen, is dat gunstig voor de lichamelijke én mentale gezondheid. Daarom kan een leefstijlinterventie, waarbij iemand meer gaat bewegen, goed op zijn slaap let en gezond eet, zinvol zijn voor deze groep. We doen nu onderzoek met wearables zoals stappentellers en apparaten die je slaap en hartslag meten. Die data kun je gebruiken voor een onlineprogramma dat mensen begeleidt. We willen weten of het helpt als je in een vroeg stadium de cirkel doorbreekt.

Ook kan het artsen ondersteunen als die wearables een seintje geven wanneer het minder goed gaat met iemand. Als een arts ziet dat een patiënt al een week het huis niet uit is geweest en weinig contact heeft met anderen, is dat een teken dat het misschien niet zo goed gaat met die persoon. Dat zijn data die je aan iemands telefoon kunt ­aflezen, aan GPS-signalen en berichten. Als artsen dat soort signalen vroeg kunnen oppikken, kun je misschien een terugval ondervangen. De vraag is natuurlijk in hoeverre mensen bereid zijn die data met hun behandelaars te delen en hoe je dat op een veilige manier kunt doen. Ook dat zijn we aan het onderzoeken.”

Is het met alle tekorten in de zorg wel mogelijk om op deze manier in te zetten op leefstijlinterventies en preventie?

“Milde klachten kunnen veel ernstiger worden in het halfjaar dat iemand moet wachten om een ­behandelaar te zien. Anderen krijgen een terugval omdat ze uit beeld verdwijnen. Juist daarom ­móeten we inzetten op preventie en ingrijpen bij mildere klachten. Als je dat doet, gaat dat hele hoge aantal patiënten omlaag en worden de wacht­lijsten ook minder lang.”

Brenda Penninx is hoogleraar psychiatrische epidemiologie aan het Amsterdam UMC en de Vrije Universiteit. Ze leidt de Nederlandse Studie naar Depressie en Angst (NESDA). Ook richtte ze het Stress in Action Consortium op, dat zich richt op onderzoek naar hoe stress in het dagelijkse leven de gezondheid beïnvloedt.

Dit artikel verscheen eerder in +Gezond oktober 2023. Abonnee worden van het blad? Dat doe je in een handomdraai.

Lees ook: Angst? Zo krijg je de controle terug