Kinderen met risico op dyslexie horen te veel klanken

Getty Images

Kinderen met een risico op dyslexie hebben moeite met het onderscheid tussen bepaalde klanken in de eigen taal. Dat komt omdat zij veel meer verschillende klanken horen dan andere kinderen. Dat ontdekte Mark Noordenbos van de Radboud Universiteit.

Baby’s onderscheiden de eerste maanden klanken in bijna alle talen op de wereld. Binnen een jaar horen ze alleen nog maar klankverschillen die relevant zijn voor hun moedertaal. Kinderen met dyslexie behouden mogelijk de aangeboren universele klankgevoeligheid.

Noordenbos onderzocht dit bij kinderen van ouders met dyslexie (dyslexie is erfelijk) en kinderen van ouders die dat niet hebben. Beide groepen kinderen deden testen waarbij ze bij het horen van verschillende klanken moesten aangeven of de betreffende klanken hetzelfde waren of verschillend.

Verwerking in de hersenen
Vervolgens onderzocht de promovendus met behulp van EEG of de hersenen van de risicokinderen ook anders reageren op klankverschillen. Dat bleek het geval.

Alle kinderen kregen klanken te horen uit hun eigen taal, waarbij het aanbod af en toe werd onderbroken door een vergelijkbare 'vreemde' klank. De hersenen van kinderen zonder een risico op dyslexie namen geen verschil waar tussen deze klanken. De hersenen van kinderen met een risico op dyslexie maakten wel onderscheid tussen dit voor het Nederlands niet relevante klankverschil.

​Filter ontbreekt
Noordenbos: "Het lijkt erop alsof kinderen met dyslexie een filter missen voor relevante klanken. Ze signaleren verschillen tussen klanken die niet relevant zijn. Mogelijk is het horen van deze extra klanken van invloed op het leren lezen."

Volgens de promovendus kan de gevoeligheid voor niet-relevante spraakklanken in de eigen taal een nadelige invloed hebben op het (leren) lezen. "Deze kinderen hebben meer moeite met het koppelen van klanken aan letters omdat ze meer klanken onderscheiden dan nodig is. Daarom is het leren lezen voor hen ook moeilijker." Met deze kennis kan dyslexie in de toekomst mogelijk eerder vastgesteld worden.

Bron 
  • Radboud Universiteit Nijmegen